Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6591

Datum uitspraak2009-08-20
Datum gepubliceerd2009-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5215 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op grond van de voorhanden zijnde gegevens, waaronder de resultaten van het onderzoek van de bij verweerster aanwezige dossiers van de vader en oom van appellant, moet ook de Raad vaststellen dat buiten de eigen verklaring van appellant geen bevestiging is verkregen van de door hem genoemde gebeurtenissen. Naar vaste rechtspraak van de Raad kan een door een betrokkene gemelde gebeurtenis niet uitsluitend op grond van zijn eigen verklaring als voldoende vaststaand worden aangemerkt, maar dient een dergelijke verklaring te worden ondersteund door aanvullende (objectieve) gegevens. Dergelijke gegevens ontbreken.


Uitspraak

08/5215 WUBO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], (hierna: appellant), en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 20 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 17 juli 2008, kenmerk BZ 8281, JZ/E60/2008, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2009. Daar is appellant, zoals tevoren was bericht, niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in september 2007 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet. Appellant heeft de aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië. 1.1. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 28 januari 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond - samengevat - dat niet is komen vast te staan dat appellant getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. 2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden en overweegt daarover als volgt. 2.1. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, b, d en f, van de Wet wordt - voor zover hier van belang en kort samengevat - onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 of gedurende de daaraan direct aansluitende periode van ongeregeldheden in het voormalige Nederlands-Indië (de Bersiap-periode) lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen: - ten gevolge van met de krijgsverrichtingen of ongeregeldheden direct verbonden handelingen of omstandigheden; - ten gevolge van direct tegen hem gerichte handelingen of maatregelen door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode; - tengevolge van confrontatie op jeugdige leeftijd met extreem geweld tegen derden door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode. 2.2. Als relevante gebeurtenissen heeft appellant naar voren gebracht dat hij tijdens de Japanse bezetting beschietingen heeft meegemaakt, getuige is geweest van het wegvoeren van Nederlanders, tijdens de zogenoemde Bersiap-periode mensen heeft horen kermen die waren mishandeld en een inval in huis heeft meegemaakt. 2.3. Op grond van de voorhanden zijnde gegevens, waaronder de resultaten van het onderzoek van de bij verweerster aanwezige dossiers van de vader en oom van appellant, moet ook de Raad vaststellen dat buiten de eigen verklaring van appellant geen bevestiging is verkregen van de door hem genoemde gebeurtenissen. Naar vaste rechtspraak van de Raad kan een door een betrokkene gemelde gebeurtenis niet uitsluitend op grond van zijn eigen verklaring als voldoende vaststaand worden aangemerkt, maar dient een dergelijke verklaring te worden ondersteund door aanvullende (objectieve) gegevens. Dergelijke gegevens ontbreken. Appellant heeft in beroep wel passages overgelegd uit het boek “Semarang, Beeld van een stad” waarin de door appellant genoemde gebeurtenissen worden beschreven, maar die gegevens zien niet op de situatie van appellant persoonlijk en kunnen daarom niet worden aanvaard als een bevestiging van de door hem overkomen gebeurtenissen. 3. Gezien het voorgaande moet de onder 2 geformuleerde vraag bevestigend worden beantwoord en dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard. 4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2009. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) K. Moaddine. HD